Ligging |
Klein Eelsma lag aan de Hoarnestreek te Sexbierum, ten zuidoosten van nr. 7.![]() |
Ontstaan | Over het ontstaan van deze stins is niets bekend. |
Geschiedenis |
"Deze sate wordt in 1546 zonder eigennaam als die staten aangeduid, in 1641 als sate landts
gelegen by Eelsma stins, in 1698 als Kleyn Eelsma. Bij deze sate lagen twee wieren, als we
alle bronnen tenminste ernstig nemen. In 1511 was Renick Camstra eigenaar, in 1546 diens schoonzoon Jarich Dekema. Van hem vererfde het op de Liauckema's en vervolgens op de Aebingha's. Het was steeds een pachtgoed. Klein Eelsma lag ten zuidoosten van Eelsma. Op het er onder horende perceel ten noordwesten van het erf, dat vanwege zijn vorm it Jûk heette, lag volgens Eekhoff (omstreeks 1850) een stinswier. Volgens de toponiemencollectie van de Fryske Akademy heette ook de zuidelijke helft van het erf, ten zuiden van het voorhuis van de in 1830 nog bestaande, maar rond 1850 afgebroken boerderij de Hege Wier. Indien beide wier-vermeldingen bij Klein Eelsma juist zijn, zou aangenomen kunnen worden dat de noordelijke, op it Jûk, de wier van (Groot) Eelsma was; in 1546 was een klein deel van Klein Eelsma eigendom van de Eelsma's. De zuidelijke zou die van Klein Eelsma kunnen zijn. Dichtbij lagen dan nog de "hege wieren" van Goslinga en Ottema, en wat westelijker die van Groot Tjaerda. (Tot zover P.N. Noomen). In 1640 staat in het stemkohier dat “Jr. Schelto van Æbbinga” eigenaar is en Wybe Wybes de gebruiker. Anno 1698 is dat “De heer Wolff, uit naam van zijn dochter, papist” en wordt het gepacht door Watse Sybrens. In 1700 staat “De hr. de Wolff” vermeld als eigenaar van het dan 50 pondemaat grote goed waarvoor 18 gulden en 21 stuivers floreenbelasting moet worden betaald. (In 1850 is de oppervlakte 17.79.40 hectare.) Mogelijk was dit Johan de Wolff die later ook eigenaar was van Ropta State te Metslawier. Gezien de vrij kleine oppervlakte van Eelsma en Klein Eelsma, de laatste de helft en de eerste iets meer dan de helft van een ‘herenplaats’, is het aannemelijk dat Klein Eelsma van de oorspronkelijke state is afgesplitst. Dat bij beide states een stinswier zou hebben gelegen duidt op een vroege splitsing in de 14e of 15e eeuw. In 1728 is het goed eigendom van “De heer van Camminga, papist” en is het in gebruik bij Jelte Æbes. Bij de aanvang van het kadaster in 1832 staat de eigendom geregistreerd op naam van “Wed. B.J.G. van Asbeck”. |
Bewoners |
- Renick Camstra, eigenaar in 1511. Zijn dochter: - Catharina Camstra trouwde met mr. Jarich Dekema, eigenaar in 1546. Hun dochter: - Jel Dekema trouwde Schelte (V) Liauckema. Hun dochter: - Gerland Liauckema trouwde met Schelte van Aebingha, eigenaar in 1640, Wybe Wybes gebruiker - dochter van (Johan?) De Wolff in 1698 eigenaresse, Watse Sybrens pachter - dhr. De Wolff zelf eigenaar - dhr. Van Cammingha eig., gebruiker is Jelte Æbes - Wed. B.J.G. van Asbeck eigenaresse in 1832 |
Huidige doeleinden | Het terrein is nu akkerland. |
Opengesteld | n.v.t. |
Foto's |
Er zijn van Klein Eelsma geen afbeeldingen bekend.![]() |
Bronnen |
Tekst: Bovenstaande tekst is met toestemming van auteur P.N. Noomen overgenomen van de website
www.hisgis.nl, tab "kaartlagen", keuze
"Stinzen fryslan". Die tekst is tevens gepubliceerd in: "De Stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners", P.N. Noomen, Uitgeverij Verloren, Hilversum 2009 “De boerepleatsen en gerniershuzen ut it alde barradiel”, K. Swart en G. Vogel, 1996 “Kadastrale- en prekadastrale atlas, dl 1, Barradiel en Harns”, H. Mol en P.N. Noomen e.a., Fryske Akademy, Ljouwert 1988 Afb. 1: "De Stinzen in middeleeuws Friesland … ", P.N. Noomen Foto 1: Google Earth |