Geschiedenis
|
Volgens deel 3, band 2 van in "Merkwaardige Kasteelen in Nederland" door Jacob van
Lennep en W.J. Hofdijk uit 1855, zijn de oudst bekende Liauckama's de twee neven Sicco en
Eelco. Zij worden in 1097 genoemd als ze onder begeleiding van Godfried van Bouillon naar
'Het Heilige Land' gaan, om de Mohammedanen te verjagen. Eelco is daar gesneuveld en
Sicco raakte gewond, maar herstelde en werd tot ridder geslagen door Godfried.
De volgende Liauckama die we kennen is de bekende abt Eelco Liauckama die op de stins
werd geboren en in 1332 vermoord.
De State was eeuwenlang in het bezit van een der oudste en voornaamste Friese
geslachten, de inmiddels uitgestorven Liauckema's. De lange reeks van eigenaren begint in
1398. In dat jaar wordt de stins of state bewoond door Schelte Liauckama en zijn vrouw
Ebil Hibbema. Als Schelte in 1420 sterft komt de stins in bezit van diens zoon, die ook
Schelte (II) heet. Bijna 60 jaar blijft de stins in zijn bezit. Op 13 april 1479 sterft
hij en het huis komt in bezit van diens zoon Schelte (III). Zijn vrouw Tieth tho Nijehuis
die afkomstig was van Nijehuis State te Wijnaldum behoudt echter het vruchtgebruik.
Schelte II had een testament opgesteld waarin stond, dat als zijn oudste zoon Schelte
kinderloos zou sterven, dat dan het huis naar zijn tweede zoon Sicke zou gaan en bij
diens kinderloos sterven naar zijn derde zoon Epo.
Schelte III trouwt met Luts Harinxma en krijgt in elk geval één zoon, die hij Sicke
noemt. In 1498 werd Liauckama Stins door een bende Vetkopers in brand gestoken, maar al
gauw weer bewoonbaar gemaakt en mogelijk ook wat uitgebreid, want drie jaar later woont
hij weer op de state. Hij was een zeer gewaardeerde adviseur en helper van de Hertog van
Saksen, die hij mee had binnegehaald om een eind te maken aan de steeds heviger en
bloediger strijd tussen Schieringers en Vetkopers.
Schelte (III) sterft omstreeks 1503 en zijn zoon Sicke wordt de nieuwe eigenaar. Zijn oom
Epo wordt echter als voogd benoemd, omdat hij nog minderjarig is. Epo Liauckama neemt dan
echter de state gewoon in zijn bezit en gaat er wonen. Tot 1535 wordt hij op de state,
maar sterft kinderloos en vermaakt het huis aan zijn achterneef Schelte, een zoon van
Sicke, die zelf al in 1527 overleden is.
Een prent van Pieter Idzerts Portier uit 1741 (hij was waarschijnlijk een zoon van een
van de poortwachters van Franeker) geeft het slot weer zoals het er ongeveer in de 16e en
17e eeuw uitgezien zal hebben.
Schelte van Liauckama kreeg de state van zijn oudoom in eigendom op voorwaarde dat hij
met Anna van Herema zou trouwen. Dat deed hij dan ook, maar Anna overleed al in 1537 of
1538 in het kraambed. Sicke trouwde daarna met Sjouck van Martena, maar ook die stierf in
het kraambed in 1547. Zijn derde vrouw was Jel van Dekema. Sicke koos in de 80-jarige
oorlog de zijde van de koning van Spanje en bleef die ook trouw. Vanwege die 'foute' keus
moest hij in 1574 uit Friesland vluchten en ging in de buurt van Oldenzaal wonen, waar
hij in 1579 overleed. Zijn weduwe ging na zijn dood terug naar Liauckama State, waar zij
op 28 november 1583 stierf.
Gelijktijdig met haar moeder woonde waarschijnlijk ook Sjouck van Liauckama na het
overlijden van haar vader in 1579 op Liauckema State. Zij was inmiddels weduwe van Homme
van Camstra en woonde er tot haar dood in 1599. Zij wordt opgevolgd door haar zoon
Tjallingh van Camstra.
Tegen deze erfenis komt oom Jarich van Liauckama in het geweer. Met het testament van
overgrootvader Schelte (II) in de hand wordt door deze jongere broer van Sjouck een
proces aangespannen, dat bijna 20 jaar duurt. Jarich wordt in het gelijk gesteld door het
Hof van Friesland en de weduwe van Tjallingh en hun zoon moeten het veld ruimen.
Van 1618 tot 1642 is Jarich van Liauckama eigenaar van de state. Vaak is hij er
waarschijnlijk niet geweest, want hij was eerst kolonel in Spaanse dienst, later
gemeensman in Groningen en daarna kommandant van Zutphen. Als hij op 84-jarige leeftijd
op 24 augustus 1642 overlijdt, sterft met hem de familie Liauckame in mannelijke lijn
uit. Uit zijn huwelijk met Sjouck van Cammingha bleven slechts twee dochters in leven:
Jel (Juliana) en Tryn (Catharina). De oudste erft de state en woont 8 jaar in het huis.
Zij trouwde met Eraert van Pipenpoy heer van Merchten en zij hadden slechts één dochter:
Sophia Anna.
Sophia Anna van Pipenpoy, vrijvrouwe van Merchten, vander Poort enz. woont vanaf 1650
samen met haar eerste echtgenoot Wytze van Cammingha in de state. Als Wytze 2 jaar later
sterft trouwt ze met Johan Albrecht graaf Schellard van Obbendorp. Dit huwelijk loopt uit
op een scheiding door zijn wangedrag. Sophia Anna overleed kinderloos op Liauckama State
op 20 november 1670. Zij laat de state na aan haar neef, zoon van haar tante Catharina,
Alexander Josephus van der Laen en Merchten.
De state blijft tot 1787 in deze familie. De laatste telg uit deze familie was Maria
Christina baronesse van der Laen van Liauckama. Door haar huwelijk met Ernst (Ernestus)
van Ewsum, komt het huis in deze familie. Maria Christina was al vanaf 1724 eigenaresse
van de state, maar verbleef op 24 augustus 1787 op de borg Lulema of Luilema te
Warfhuizen bij haar dochter Maria Walburgia Electa van Ewsum, toen ze plotseling
overleed. Deze dochter erft Liauckama State.
Waarschijnlijk door haar huwelijk met Balthazar George Joost van Asbeck, woonde Maria
Walburgia Electa op borg Lulema, na de dood van haar moeder echter op Liauckema State tot
haar dood in 1800. Omdat ze kinderloos sterft, vererft het huis op haar neef jhr.
Ernestus Jodocus Rudolphus van Grotenhuis van Onstein, een zoon van haar zus Anna Maria
Wilhelmina Elisabeth van Ewsum, die getrouwd was met Rudolphus Johannes Anthonius van
Grotenhuis van Onstein.
Deze jonkheer was heer van Veenhuis, Sterkenburg en Rouwenberg. In 1795 was hij op Huize
Onstein getrouwd met Henriëtte Arnoldina Lucia Maria van Harinxma thoe Heeg. Ondanks zijn
lange naam en titel en zijn vele bezittingen zat Ernestus voortdurend in geldnood. Om
aanzienlijk op de onderhoudskosten van zijn onroerend goed te besparen liet hij in 1824
Liauckama State afbreken. Alleen het poortgebouw bleef bewaard. Dat gaf financieel enige
tijd wat lucht, maar toch zag hij zich in 1842 genoodzaakt ook de overgebleven boerderij
met de landerijen te verkopen.
De boerderij wordt gekocht door Jacob Wiebes Hanekuyk, een steenrijke notaris uit
Harlingen, die rond 1860 de bouwvallige boerderij liet afbreken en er een nieuwe
boerderij voor in de plaats zette. Dat gebeurde iets verder van de slotgracht af dan de
plek waar de oude boerderij stond. Op die manier kon het nieuwe woonhuis naast het oude,
waarvan hij in de zomermaanden gebruik maakte, gebouwd worden. Ruim een eeuw bleef de
boerderij in handen van de familie Hanekuyk.
In 1947 werd de boerderij gekocht door Rients Bruinsma, wiens vader en grootvader al
sinds omstreeks 1845 pachters waren van deze boerderij. Voor hij het bedrijf aan zijn
zoon overdroeg en ging rentenieren, liet Rients Bruinsma het huis bouwen dat op het
vroegere stateterrein staat. De fundamenten van de state zitten nog steeds in de grond en
ook de kelders zijn nooit weggehaald, maar met puin en aarde volgestort. De put in de
voortuin van het huis zou volgens overlevering opgemetseld zijn op de oude put van de
state.
In 1979 werd de boerderij gekocht door een mevrouw Rietveld uit Woerden. De landerijen
waren al eerder verkocht aan drie neven (oomzeggers) van Rients Bruinsma die boerderijen
in de nabije omgeving hadden. Mevrouw Rietveld heeft nooit op de nogal bouwvallige
boerderij gewoond. Zij verkocht het gebouw in 1986 aan Gosse Bloem uit Woerden, die de
boerderij door de jaren heen gerestaureerd heeft en er een restaurant, pension en
zalencentrum in heeft opgezet.
Het poortgebouw rechts op de voorgrond is thans nog aanwezig. Het onderste gedeelte
van de poort is opgebouwd uit secundaire kloostermoppen. In 1604 werd de poort
verhoogd met kleine gele steen. De beide topgevels en de zijgevels werden voorzien
van gibbegaten. (gibben zijn halfwilde duiven) Het gehele terrein met singel en
gracht is nog aanwezig.
Robidé van der Aa, die de state nog vóór de sloop meermalen bezocht, schrijft
daarvan in 'Oud-Nederland': 'Hoezeer kennelijk van middeleeuwse architectuur, hadden
de latere bijbouwingen aan hetzelve een onregelmatig voorkomen gegeven, zijnde het
huis aan de zuidzijde uitgebreider dan aan de noordzijde. Wanneer men de brug
overging, die de voorburg aan het eigenlijke huis verbond, en de voordeur intrad,
trok het inderdaad vorstelijke aanzien terstond de opmerkzaamheid, door de menigte
wapenborden, die in dezelve waren opgehangen, terwijl de vele vertrekken, die deze
burg bevatte, verder de bezigtiging overwaardig waren, als merendeels met oude
schilderijen behangen, van welk de merkwaardigste echter zich in de groote zaal en
een daaraan belend vertrek bevonden, als in tien taferelen de z.g. Pipenpoysche
bruiloft voorstellende. De duistere en zeer ruime slotkelders, alsmede het in een
der vertrekken zigtbare 'Burgverlies', getuigen nog van de magt en het aanzien der
vroegere bezitters, die in de geschiedenis van Friesland eene niet onbelangrijke
rol vervuld hebben.
|