Geschiedenis
|
De eerste vermelding van Ropta-state dateert uit 1546. Volgens de Uitdeeling der Zeedijken was
Ropta-Saete toen eigendom van ‘t Convent van Achlum. Een zekere Pier Reynszoon woonde als
pachter op Ropta en bewerkte de daarbij behorende 40 pondematen land. Het grootste deel daarvan
bestond uit weiland.
In 1572 verwoestten de Geuzen het Convent, de kloosterlingen werden verjaagd en hun bezittingen
werden in 1580 verbeurd verklaard en werden eigendom van de Staten van Friesland. Er is heel
weinig bekend over de volgende eigenaars, pachters of bewoners. Pas het stemkohier van 1640
maakt ons iets wijzer.
Als eigenaar wordt dan Gajus Nauta genoemd die gehuwd was met Lolck van Aysma en als gebruiker
een zekere Pyter Lambs (= afkorting voor Lambert of Lambertus). Over de laatste is niets
bekend. In 1606 was Gajus advocaat voor het Hof van Friesland. Hij overleed in 1645.
Enige tijd later kwam Ropta in het bezit van het geslacht Van Goslinga. Met name is Sicco van
Goslinga bekend als eigenaar van de Ropta-state. Sicco was in 1664 in Herbayum op Sickema State
geboren. Zijn ouders waren Johan van Goslinga, grietman van Franekeradeel en Fedina Sophia van
Camminga. De moeder van Sicco overleed 2 jaar na de geboorte van een dochtertje.
In 1681 liet Sicco zich inschrijven aan de Franeker Academie en naderhand studeerde eveneens
aan de Hogeschool te Utrecht. Nadat hij een aantal buitenlandse reizen had gemaakt kreeg hij in
1687 een baan bij de Provinciale Rekenkamer. Toen zijn vader een jaar later overleed volgde hij
deze op als grietman van Franekeradeel. Waarschijnlijk erfde hij toen Ropta-State te Wijnaldum.
In elk geval bezat hij de state in 1692. In datzelfde jaar trad hij te Ballum op Ameland in het
huwelijk met Johanna Isabella Thoe Swartzenberg en Hohenlandsberg, Erfvrouwe van Ameland. Hij
vestigde zich met haar te Dongjum, waar hij tot zijn overlijden op Goslinga-state bleef
wonen.
Ropta-state liet hij in die jaren over aan de goede zorgen van een pachter, Jacob Sjoerds
genaamd. Hij was een broer van Pyttrick Sjoerds, die met haar man Jan Gerbens Laansma op de
naast Ropta gelegen Laansma-plaats woonde. Jacob Sjoerds woonde vele jaren op Ropta en zelfs
zijn kleinkinderen werden er geboren. Zijn dochter Joukjen Jacobs huwde namelijk in 1722 te
Wijnaldum met Jan Sijmens. Deze kwam eveneens op de boerderij van Ropta wonen. Het herenhuis
werd alleen door de eigenaar gebruikt. Uit hun huwelijk werden op Ropta-state een dochter en
twee zoons geboren.
De inwoners van Wijnaldum en omgeving maakten in die tijd menige storm mee. Dat ook Sicco van
Goslinga bij rampen present was wordt door het volgende verhaaltje geïllustreerd.
“Bij gelegenheid dat Frieslands dijken gevaar liepen snelde hij naar de bedreigde plaats en
spoorde met woord en daad de manschappen aan hun krachten tot behoud van het land in te
spannen. Hij waagde zich daarbij te veel en op de bedreigde plaats staande, werd hij opeens
door een krachtige golf meegesleurd, maar gelukkig door een dadelijk volgende weer op het land
gezet.”
In 1731 overleed Sicco en werd in de kerk van Dongjum bijgezet. Ropta-state had hij al in 1728
verkocht aan Suffridus van Westerhuis, burgemeester van Franeker en diens vrouw Titia Bogarda.
Het goed bestond toen uit “een heerlijke sathe lands met de huisinge, schuire, hovinge, boomen
en plantagie onder Wijnaldum, met een stem, groot 105 pondemaat”. Bij de koop inbegrepen waren
“de gestoelten en grafsteeden” in de kerken van Wijnaldum en Pietersbierum. Jan Sijmens en
Jouckjen Jacobs mochten Ropta nog 4 jaar huren.
Blijkbaar beschouwde Van Westerhuis Ropta uitsluitend als geldbelegging, want kort daarop
verkocht hij zijn bezit weer aan vrouwe Jets Maria van Grovestins, echtgenote van Jhr. Arent
van Haarsolte, dijkgraaf aldaar.
Reeds op 1 november 1729 verkocht zij Ropta aan Aeske Reyners Fontein, weduwe van Fedde Pieters
Dreyer te Harlingen. Het stemdragende hornleger bleef echter eigendom van Jets Grovestins.
In 1730 kreeg de familie Van Idsinga dit hornleger van Ropta in haar bezit. Aeske Fontein mocht
er echter blijven wonen.
Jouckje Jacobs, echtgenote van Jan Sijmens, overleed in 1732. Jan Sijmens vertrok daarna naar
Pietersbierum. De nieuwe pachters waren Ate Wybrens en zijn vrouw Jetske Jacobs. Na het
overlijden van zijn vader in 1745 trok Wybren Ates met zijn vrouw Rinske Jans bij zijn moeder
in op Ropta. Hun verblijf daar zou tot 1783 duren.
In die tijd kreeg Ropta-state achtereenvolgens twee nieuwe eigenaars, die beide doopsgezind
waren, namelijk de familie Mahiu en Antie Nieuwenhuis.
Pieter Klases Leistra was de man, die in elk geval in 1788 pachter was en reeds voor de Franse
tijd de zijde van de patriotten had gekozen. Hij was gereformeerd en behalve zijn eigen gezin
onderhield hij ook nog enig personeel. Aanvankelijk was hij fuselier bij de Barradeel Halve
Brigade, maar in 1796 had hij het reeds tot majoor van deze brigade gebracht. Meerdere malen
moest hij het toezicht van Ropta-state aan zijn vrouw Jantje Abes overlaten, die daarin zonder
twijfel werd bijgestaan door de oudste knecht. Zo bezocht Leistra als gecommiteerde diverse
malen per jaar de schuttersvergadering te Leeuwarden. Omstreeks 1798 vertrok het gezin Leistra
naar elders en werd Ropta door een nieuwe pachter betrokken.
Evenals de toenmalige eigenaar P. Stinstra was de nieuwe pachter, Ynse Clases genaamd,
doopsgezind. Vermoedelijk woonde deze al voor 1798 op Ropta, want hij vestigde zich officieel
in 1791 in Barradeel. Ynse Clases was afkomstig uit Ternaard en van 1775 tot 1791 was hij aldaar
diaken geweest van de doopsgezinde gemeente. In 1812 nam Ynse de naam De Boer aan voor
familienaam en deze naam siert nog altijd zijn nageslacht. Nog in 1818 was Ynse Clases de Boer
bruiker of pachter van Ropta-state. Er ware toen 3 eigenaars, namelijk: G. Stinstra, de weduwe
Antje Huidekoper en Jan Sikkes Yzenbeek.
Bij scheiding van 29 december 1823 werd de helft van Ropta toegedeeld aan Anna Pieters Stinstra,
huisvrouw van Jan Ysenbeek aan wie de wederhelft toebehoort.
De tuin van Ropta was oorspronkelijk 5 pondematen groot en had een parkachtig aanzien met een
vijver. Omstreeks 1830 werd door de tuinarchitect L.P.Roodbaard een landschapstuin aangelegd. Op
een heuvel achter in de tuin werd een tuinkoepel gebouwd, die zowel op het huis, als op het
landschap uitzicht bood. Pachter was omstreeks 1850 Jan Jarichs Hibma.
Op 1 october 1890 werd Ropta met circa 80 pondematen land aan Sijbrand Hoekstra te Harlingen
verkocht. Het goed was bestemd voor zijn dochters, de dames Simonsz-Hoekstra en B.E. Hoekstra.
Doel van de koop was tevens de fraaie tuin te behouden.
Na de dames Hoekstra werd Dirk de Jong eigenaar en na diens overlijden omstreeks 1980 kreeg
Simon Lenger Ropta-state in zijn bezit. Volgens de heren Swart en Vogel woonden vóór Dirk de
Jong ook zijn vader R. de Jong en zijn grootvader D. de Jong reeds op Ropta.
Ropta State was ooit een kop-hals-romp boerderij. Begin 19e eeuw is het huis in neoclassistische
stijl uitgebreid en heeft Lucas Pieters Roodbard in 1825 een tuin ontworpen en aangelegd op het
lange, relatief smalle terrein. In 1993 is het reconstructieplan opgesteld. Verdwenen paden,
bomen en heesterranden zijn teruggebracht. Daarnaast zijn de theekoepel en brug die dateren uit
de aanlegperiode (1825) gerenoveerd. Tevens werd een reconstructieplan gemaakt voor het herstel
van de moestuin met de vis-en eendenvijver. (Bron: Noordpeil)
|