Geschiedenis
|
De oudste vermelding van de Sythiema's is volgens Upcke van Burmania uit 1397. Onne
Sythiema zou toen grietman van Ferwerderadeel zijn geweest. Mogelijk was hij dezelfde
als Onna Sikama tho Hallum die in 1408 als zegelaar voorkomt. In een volgende
generatie wordt een Syds Sithiema genoemd, die met Fettie te Bornwerd trouwde,
mogelijk stammend uit de Remmersma's van Dokkum en later hertrouwd met Sape
Minnoltsma te Bornwerd.*
De filiatie van de Sithiema's in de 15de eeuw is verder op sommige punten
problematisch. Ongetwijfeld is er continuďteit vanuit de 14de eeuw, maar de details
zijn nog niet duidelijk. Vooral de relatie met de Botnia's van Marrum, de Sickema's
te Hallum en de Jellinga's te Britsum is onduidelijk.
Rond 1461 kreeg ene Tzaling Sytyama een geschil met een andere Hallumer edelman,
Schelte Jaijama. Op Palmzondag van het volgende jaar daagden zij elkaar uit tot een
tweegevecht in Marrum, met als gevolg dat Tjalling dodelijk gewond raakte en stierf.
Hij had echter zijn tegenstander in een knie geraakt, die daar later aan overleed. De
geschiedschrijver Occo Scharlensis schrijft over Tjalling: "dat hij was een zeer
stout en koen man, de stoutste en onversaagste onder alle heerschappen op die tijd in
Friesland, die veel oorloogde tegen de vetkoopers in Ferwerderadeel en daaromtrent,
want hij ze een groot vijand was." Zijn vroegere vrienden moeten hem wel heel erg
verraden hebben om zo’n haat te verdienen. Volgens Worp van Thabor zou Tjalling
overigens van oorsprong echter geen Sythiema maar een Botnia geweest zijn. ** Of dat
werkelijk het geval was is nog steeds niet met zekerheid bekend. Ook in de 16de en
17de eeuw bestonden hierover al vragen. Upcke van Burmania, Winsemius en Schotanus
bijvoorbeeld suggereerden dat Tjalling Sytyama alias Botnia inderdaad een verwant was
van de Sythiema's. Uit wraak voor zijn doodslag zou de Britsumer hoofdeling Lieuwe
Jellinga, evenals Tjalling Botnia/Sythiema een Schieringer en volgens Burmania een
zoon van Syds Sithiema en Fettie te Bornwerd, in 1463 Remke Donia hebben verbrand.
***
Een zoon van Syds Sithiema en broer van Lieuwe Jellinga was volgens Burmania Onne
Sithiema die in 1472 grietman van Ferwerderadeel geweest zou zijn. Onnes zoon Syds
Sytiama (ook Sixtus genoemd) stelde in 1498 zijn hues to Hallum by nacht ende by dey
open voor de stad Leeuwarden. In 1500 was hij grietman van Ferwerderadeel en in 1505
werd hij onder de edelen van Ferwerderadeel genoemd. Zijn weduwe Womck Juckema was in
1511 eigenares en gebruikster van Sythiema state.
Na Womcks dood vererfde Sythiema state op hun zoon Haring. Hij was in 1549 lid van
Gedeputeerde Staten en ‘medegecommitteerde’ voor het regelen van een geschenk aan de
prins van Spanje, die later koning Philips II zou worden. Ook was hij afgevaardigde
op de landdag van 17 januari 1550, waarop de eed van huldiging aan Philips II
besproken werd, voor het geval keizer Karel V zou overlijden. In 1540 had Syds van
Tiaerda, getrouwd met Harings zuster Moed al op de state geaasd: in zijn testament
van dat jaar stelde hij dat het leek dat Haring zonder kinderen zou sterven; also
verhoepen myn huusfrowe ende ick dat hy dye state, te weten dat tymmert, bespreken
sal een van onse soens. In 1550 vermaakte Jeye Sickinghe, vrouw van Haring Sythiema,
haar aandeel van Sythiema husingen ende tymmeringe, structuren ende edificien, groot
ende cleyn, sampt hoff, plantinge van bomen, opgravinge van grafften ende dergelycke,
met levende beesten, rechten en ghewalt aan haar man. Ook zij hield er rekening mee
dat Haring zonder kinderen zou sterven; in dat geval zouden de kinderen van Moed en
Syds Tiaerda het hele goed erven. Jeye overleed in 1552 en Haring heeft voor haar
graf een zerk laten maken door de vermaarde steenhouwer Benedictus Gerbrands te
Franeker. Na Jeye's dood hertrouwde Haring, ridder van Jeruzalem, met His van Eminga
die in 1578 nog op Sythiema woonde. Hun portretten uit 1603 afkomstig van Wiarda
State hangen in het Fries Museum te Leeuwarden. Bij His kreeg Haring alsnog
verschillende kinderen. In 1580 woonde hun zoon Syds Sythiema op de state. Hij was
getrouwd met Frouck van Cam¬mingha en ook hun portretten uit 1608 zijn in het Fries
Museum. In 1640 was hun zoon Haring eigenaar. Deze Haring van Sythiema II was een van
de te Hallum wonende landjonkers aan wie op 19 februari 1664 door de Staten van
Friesland octrooi (vergunning) gegeven werd voor de aanleg van een trekweg langs de
vaart van Hallum naar de Dokkumer Ee. Hij erfde van zijn tante His van Eminga in 1657.
Het wapen van Haring en zijn vrouw Perk van Ringia kwam voor op de poort van Wiarda
State te Goutum; wellicht woonde het paar daar. Zij zijn te Hallum begraven onder de
zerk van zijn ouders.
Hun dochter, laatste van Sythiema, huwde Frans Hessels van Eminga en stierf jong in
1675. Hij hertrouwde een naamgenote en benoemde tot zijn erfgenaam zijn zoon Syds
Hessels. Deze komt volgens Cannegieter voor in het floreenkohier van 1698 en sterft
in 1708. In het stemkohier van 1698 is Arent van Bolten curator over Syds Hessels. In
1728 vererft Sythiema State aan Ruurd van Burmania getrouwd met Elisabeth van Eminga
en zo komt de state in handen van Minno Frans van Burmania, die tevens eigenaar was
van Walta State te Bozum, dat hij liet slopen. Daar Walta echter belast was met een
fidei commis daterend van 1538, maakte de weduwe Ewsum, vrouwe van Lulema daartegen
bezwaar en de erfgenaam van Minno Frans, Sixma van Andla was niet zo goed of hij
moest Walta State herbouwen. Daartoe liet hij op zijn beurt Sythiema State te Hallum
slopen. In 1796 worden het hornleger en de terreinen verkocht waaronder de
'poortfenne', het appelhof en ‘de trans over het geheel'. D. Cannegieter vermeldt dat
er `enige jaren geleden' een paar kelders gevonden zijn en dat het `fraaie bosch
binnen de grachten de laatste jaren' geheel is uitgeroeid.
Het geslacht Van Sythiema had twee grafkelders in het koor van de Hallumer kerk. Op
de steen die de ingang van de eerste kelder bedekte worden de namen Haringh Onne van
Sijthiema, Hessel van Sijthiema, Idsaert van Sijthiema en Bibiana van Sijthiema
vermeld. Daarnaast ligt een zerk van Sijds van Sijthiema (overl. 1636) en zijn vrouw
Frouck van Kamminga (overl. 1623). Op deze zerk hebben de kwartierwapens van
Sytthiema, Eminga, Roorda, Camminga, Ringia, Goslinga, Donia en Liauckama gestaan.
Tevens staat op deze zerk dat op 11 juli 1668 de "Edele en Erentpheste Joncker Haring
van Sijthiema op Sijthiema, oud 57 jaren" gestorven is en zijn vrouw Perck van Ringia
in 1673, nog maar 40 jaar oud. Op 18 juli 1675 is overleden Bouck Susanna van
Sythiema, de vrouw van de hoog welgeboren heer Frans van Eminga, nog maar 18 jaar
oud.
Met Offinga en Goslinga behoorde Sythiema tot de belangrijkste staten van Hallum, als
we dit tenminste afmeten aan de grote omgrachte stinsterreinen en de nabijheid van
het dorp en de kerk. Op de kaarten van Sibrandus Leo (1579) en Winsemius (1622), en
ook op latere kaarten, is Sythiema steeds als adellijke state aangegeven.
De kadasterkaarten geven het terrein duidelijk aan. Het was rechthoekig en omgeven
door een gracht, waarbinnen nog een omgracht eiland was gelegen. Naar de Heer
Regnerus te Hallum, die het terrein jaren bewerkte, rond 1980 meldde, zou daar veel
puin gevonden zijn en een stins gestaan kunnen hebben. In het overige terrein zag men
zich kronkelpaden aftekenen, kennelijk resten van het door Cannegieter vermelde bos.
In 1977 is het terrein bouwrijp gemaakt en zijn in de lijn van het nog bestaande
Poortepad fundamenten gevonden van een poortgebouw over een gracht (afb. 193-195).
Het poortje, dat in 1899 afgebroken is, was volgens de tekening van D. Cannegieter en
Bulthuis/Stellingwerf 1671 gedateerd.
Volgens gegevens van het Biol. Archeologisch Instituut, dat de opgraving uitvoerde,
bestond het opgaande metselwerk van het poortgebouw beneden aan uit rode baksteen van
26 x 6,5 cm, hogerop uit gele steen van 20,3 x 4,5 cm met een buitenzijde van
paarsrode steen van 18,5-19 x 4,5 cm. De overspanning onder de brug was krap 2 m
tussen twee landhoofden, die aan de landzijden twee oudere funderingen bevatten met
steunbeerachtige blokken metselwerk, waarin de aanzet van gemetselde bogen te zien
was. De 17e-eeuwse poort verving dus een gemetselde boogbrug, waarvan onzes inziens
het middendeel beweegbaar geweest moet zijn. De voor- en achtergevel van de
17e-eeuwse poort zullen ter plaatse van de oudere pijlers gestaan hebben. Zij waren
gefundeerd op een bed van balken. De wangen van de landhoofden waren gekoppeld door
vier lange trekbalken met ankers, twee op oudere boogaanzetten en twee in de
onderbouw van de voor- en achtergevel van de poort.
De tekening van Stellingwerf toont een samengesteld gebouw, waarvan het
ingangsgedeelte en de haaks daarop staande vleugel onderkelderd waren. Mogelijk stamde
het ingangsgedeelte nog uit de Middeleeuwen en werd daar in de 16e eeuw een
woonvleugel aangebouwd. De kruiskozijnen staan daar immers nog in nissen en de
topgevels hebben kleine pinakels. Later zou dat gedeelte uitgebreid kunnen zijn en van
een haaks erop staande aanbouw voorzien en van een lager gedeelte aan het oudste
bouwblok. Dateringmogelijkheden zijn van deze tekening overigens niet af te lezen.
* Zie Minnoltsma te Bornwerd en Remmersma te Dokkum.
** Eén mogelijke verklaring voor de dubbele naam Sytyama alias Botnia is verwarring met
Tzaling Botnia's kleinzoon Tzialingh Sidsez Sitzema of Botnia. Zie Botnia State te
Marrum en GJB (1998) 136-137. Een andere verklaring kan zijn dat Tjalling Botnia
inderdaad verwant was met de Sythiema's.
*** Bij Worp van Thabor worden de beide gebeurtenissen nog niet expliciet met elkaar in
verband gebracht. Zie ook Jellinga State te Britsum, Botnia State te Marrum, Donia en
Jayema State te Hallum.
|