Tjaarda State te Rinsumageest

Ligging De Tjaarda State stond direct oostelijk van de kerk van Rinsumageest, gemeente Dantumadeel.

Tekening van de State door J. Bulthuis uit eind 18e eeuw

Ontstaan De oudste vermelding van een stins dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw.
Geschiedenis In 1242 wordt te Rinsumageest een zekere Botte d’ Gast vermeld. Die naam kan naar modern Nederlands vertaald worden als Bote van de Gaast oftewel Bote uit Rinsumageest. Mogelijk bewoonde deze Botte al een (voorloper van de) Tjaerdastins.
In de eerste helft van de 15e eeuw komen we als eigenaar van de Stins Sydachus of Syds Thiarda tegen. In 1423 was hij grietman van Dantumadeel en vervulde daarnaast ook nog allerlei andere functies. Na zijn dood werd de Stins geërfd door zijn zoon Werp. Een jongere broer, Barthold, verkreeg in 1452 de stins Sterkenburg te Sybrandahuis. Diens afstammelingen noemden zich later Tjaerda/Tjarda van Starkenborgh en vestigden zich zich in de Groninger Ommelanden.

Werp (of Worp) had het vaak aan de stok met zijn buurman Wopke Juwsma. In 1465 laat hij Wopke vermoorden en in 1466 diens zoon Popke. Worp heeft zijn vermoorde buren niet lang overleefd. Zijn weduwe hertrouwde met Aede Jongema uit Bozum, terwijl zijn gelijknamige neef uit Rauwerd getrouwd was met Hack Eysinga van de naburige Eysinga State. Rond 1470 verschenen hier dus twee mannen uit één geslacht uit een heel ander deel van Friesland. De Rauwerder Jongema schijnt nogal een rauwdouwer geweest te zijn, terwijl van zijn neef veel goeds wordt verhaald. De Jongema uit Bozum was één van de rechters van Oostergoo, maar toen hij in 1474 te Dokkum verbleef, werd hij daar vermoord. Men had hem ervan beschuldigd dat hij zijn wilde neef de hand boven het hoofd hield. Aede Keimpes Jongema nam bloedig wraak voor deze moord op zijn neef. Hij voerde een verrassingsaanval uit op Dokkum en wist die stad te veroveren. Een aantal burgers van Dokkum werd geboeid afgevoerd en in Rinsumageest gevangen gezet. We mogen gevoeglijk aannemen dat Aede een fors losgeld bedongen heeft voor hun vrijlating.

De erfgename van Worp Tjaerda was zijn dochter, die met Syds Bottinga getrouwd was. Dezelfde Syds die de plunderende Leeuwarders uit de restanten van Juwsma Stins verjoeg. Na de dood van Syds hertrouwde zij met Schelte Scheltinga, grietman van Kollumerland, Dantumadeel en Achtkarspelen. Schelte nam de naam Tjaerda aan. Hij had een belangrijk aandeel in de strijd tussen de Geldersen en de Bourgondiërs. Het dorp en de omgeving waren in die jaren vaak het slachtoffer van die strijd, want uiteraard hadden de boeren en de arme dorpelingen het eerste last van plundering, vernieling en brandstichting. In 1515 waren Tjaerda State en het half vernielde dorp in handen van de Geldersen. Het jaar daarop kwamen de Bourgondiërs, die het dorp helemaal plat brandden. De State was hen echter te sterk. Syds van Tjaerda, de zoon van Schelte Scheltinga die zijn vader was opgevolgd, probeerde het daarna zelf en slaagde er in zijn bezit te veroveren. Korte tijd later stonden echter de Geldersen weer voor de poort, die er met hun overmacht in slaagden de state te heroveren en de boel in brand staken. Pas toen Karel V algemeen werd erkend keerde de rust terug. Syds van Tjaerda en ook zijn vader waren steeds op de hand van de Bourgondiërs geweest en Syds werd nu dan ook beloond voor zijn trouwe hulp. Hij werd ondermeer grietman van Dantumadeel. Hij was een geleerd man, maar kon blijkbaar niet met zijn kinderen omgaan. Zijn zeer lange en merkwaardige testament is bewaard gebleven. Van zijn acht kinderen kreeg Schelte van Tjaerda de state toebedeeld. Die was getrouwd met His van Hermana uit Minnertsga.

De zoon van Schelte en His, weer een Syds, woonde rond 1600 op de State. Hij had echter geen zoons en zijn dochter Margaretha (Mary) van Tjaerda erfde de State. Het slot is in 1615 in bezit van de familie Juckema, door haar huwelijk met Ruurt van Juckema. De familie Juckema heeft vele bezittingen, zoals de Camminghaburg bij Leeuwarden en het Sjaerdemaslot en Camminghahuis te Franeker. Deze 3 huizen waren in bezit van Ruurt gekomen door zijn eerste huwelijk met Edwert van Cammingha. Zelf kocht hij nog Orxma State te Menaldum. In 1650 woonden op Tjaarda State nog "Maria van Tjaarda, wed. Juckema" en Lieuwe Juckema.

Beide dochters van Ruurt en Mary, Edwert en Ael, trouwen met een Van Camstra, waardoor het huis in het bezit van die familie komt. In 1723 waren Lucia Andriesa (ook Anna Lucia) van Camstra en haar man Minne Frans van Burmania eigenaars van de Tjaarda State. Zij stichtten een particulier gasthuis in Rinsumageest, want in 1749 wordt vermeld: "Het particuliere gasthuis van wijlen ritmeester Burmania te Rinsumageest wordt niet vrijgesteld van schoorsteengeld". Liefdadige instelling of niet, de belasting moest betaald worden.
Door vererving komt het slot aan Gerrit van Cammingha en vervolgens via diens kleindochter Susanna Barbara, echtgenote van Tjalling van Asbeck, aan Everarda van Asbeck en Johannes Theodoor Franciscus de Rotte. In 1810 woonde hun zoon Maurits Galictus Franciscus Johannes de Rotte op Tjaerda State. Hij had ook wel een ruim huis nodig, want hij had twaalf kinderen. In zijn goede jaren had hij het huis nog vergroot en er een koepel bij gebouwd. Ook had de state zijn eigen kapel met een kapelaan, want de familie was nog steeds Rooms Katholiek.

Maurits trouwde in 1810 met de Nederlandse Hervormde Tateke Adriana Hendrika Ommelandica Albarda van Ekenstein. Hoewel ze een groot aantal kinderen kregen, was hun huwelijk niet best. Maurits kreeg een relatie met Gertje IJsbrants Gatsonides, bij wie hij in 1831 een zoon kreeg. Een jaar later werd de echtscheiding tussen Maurits en Tateke uitgesproken en trouwde hij met Gertje. Tateke Adriana Hendrika Ommelandika hertrouwde later met Oscar Stielen en ging in Brussel wonen.
De familie had heel veel invloed in de omgeving en ze hadden vele bezittingen; zo was zo'n beetje heel Rinsumageest afhankelijk van de grillen van deze zeer geletterde adelijke familie. Ook bij Birdaard had de familie een groot aantal eigendommen. Enkele leden van deze familie studeerden in Brussel en schreven vaak in het Latijn. Hoewel Maurits maire was, schijnt het met de weelde en invloed in en na de Franse tijd niet erg groot meer geweest te zijn. Zijn zoons staan te boek als sergeant, fourier en klerk. Allemaal laagbetaalde baantjes met weinig status. In 1834 valt het doek ook voor deze prachtige state met 2 zalen en 20 kamers.

Het rechthoekige gebouw, dat uit de slotgracht was opgetrokken, was alleen aan de voorzijde niet bebouwd en had daar een stevige muur met steunberen. Het huis bestond uit een aantal onregelmatige bouwdelen.
In 1545 wordt in het testament van Syds Tjaarda het huis als volgt omschreven: 'Tziaerda huis offte slot, schuijre, langhuijs, met eer, feer, heerlicheit, swannejacht, gewalt.' Van hem en zijn vrouw Moedt van Sytiema is een epitaaf bewaard gebleven, dat zich in de oostmuur van de kerk bevindt.
Op de hoeken van de State stonden twee paviljoens waarvan de ene op een zomerhuisje lijkt, net als de hoekpaviljoens die Groot Terhorne heeft bezeten. De andere was tot een toren met een zadeldak uitgebouwd. Deze vierkante toren was tegen het einde van de 18e eeuw verdwenen, wat we kunnen zien op een afbeelding van Gardenier Visscher. Achter deze hoektoren was een hoge vleugel gebouwd van twee bouwlagen, waarin zich de toegang bevond.

Haaks op de hoge vleugel stond een soortgelijke vleugel, die tegen een smal en hoger bouwdeel aangebouwd was. Van dit laatste bouwdeel wordt verondersteld, dat dit de oorspronkelijke middeleeuwse stins is. Vermoedelijk is daar weer een traptoren tegenaan gebouwd geweest. Ook was er nog een oostelijke vleugel, waar een hoge spietoren tegenaan stond. Deze toren was ter hoogte van de twee onderste bouwlagen rond en daarboven achtzijdig in afwisselend rode en gele steenlagen. De toren werd bekroond door een lantaarnspits met ui-vorm.
Toen Tjaardastate in 1834 op afbraak verkocht werd, luidde de omschrijving: 'een royale heerenhuizinge, geheel uit het water opgetrokken, voorzien van twintig meest ruime vertrekken, waaronder twee zalen, voorts keuken, verwulfde kelders en diverse zolders, een zeer ruim voorhuis en breden gang, beide met wit marmeren steenen gevloerd. Daar hoorden dan nog bij toren en klok, poort, zomerhuis, schuur, stallingen en koetshuis.'

Kort voor de afbraak is door Sjoerd Bonga een aantal tekeningen gemaakt. Hierop kunnen we zien dat de hoekpaviljoens veranderd waren in vleugelgebouwen van twee bouwlagen en dat de tussenvleugel een bepleistering had gekregen. De vorm van ramen en gootlijsten doet vermoeden dat deze wijzigingen rond 1820 hebben plaatsgevonden, in de tijd van de laatste bewoners De Rotte van Asbeck.
Met de afbraak van de Tjaarda State verdween het laatste adellijke woonhuis van Rinsumageest.
Bewoners 1242 Botte d’ Gast (?)
eerste helft 15e eeuw Sydachus Thiarda
Werp Thiarda
Aede Jongema
Syds Bottinga
Schelte Scheltinga / Tjaerda
Syds van Tjaerda
Schelte van Tjaerda
rond 1600 Syds van Tjaerda
voor 1650 Margaretha (Mary) van Tjaerda, getrouwd met Ruurt van Juckema
1650 "Maria van Tjaarda, wed. Juckema" en Lieuwe van Juckema
1665 Tjalling van Camstra
Ael van Juckema, getrouwd met Goffe van Camstra
1723 Lucia Andriesa van Camstra en haar man Minne Frans van Burmania
Gerrit van Cammingha
Susanna Barbara, getrouwd met Tjalling van Asbeck
Everarda van Asbeck en Johannes Theodoor Franciscus de Rotte
1810 Maurits Galictus Franciscus Johannes de Rotte
Huidige doeleinden Van de State is niets meer terug te vinden.
Opengesteld n.v.t.
Foto's Tekening van de State door Sjoerd Bonga uit 1834 Tekening van de State door J. Stellingwerf ca 1720
Bronnen Tekst: Jan Leemburg
Stinsen en States, Adellijk wonen in Friesland, 1992
"De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (ca. 1957)
Archief van J. Leemburg
Archief van Henk Talma
Afb. 1 en 2: Stinsen en States, Adellijk wonen in Friesland, 1992
Afb. 3: Henk Talma